- stehen
- stehenI 〈onovergankelijk werkwoord; Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland sein〉1 staan ⇒ zijn2 stilstaan3 instaan ⇒ garanderen, aansprakelijk zijn4 〈informeel〉klaar, af zijn ⇒ rond zijn5 〈informeel; jeugdtaal〉helemaal gek, kapot zijn 〈van iets〉6 〈Zwitserland〉gaan staan♦voorbeelden:1 es steht zu befürchten, dass … • het is te vrezen, staat te duchten dat …stehen bleiben • (a) blijven staan; (b) (blijven) stilstaanwo sind wir stehen geblieben? • waar zijn we gebleven?etwas, jemanden stehen lassen • iets, iemand laten staanalles liegen und stehen lassen, alles stehen und liegen lassen • de boel de boel latenwie stehen Sie dazu? • hoe staat u daartegenover?〈informeel〉 etwas stehend freihändig können • iets perfect kunnenfreundschaftlich, gut mit jemandem stehen • op vriendschappelijke, goede voet met iemand staanes steht gut für mich • het staat er voor mij goed voorwie stehts mit deiner, um deine Gesundheit? • hoe gaat het met je gezondheid?〈sport en spel〉 wie steht es? • hoe is de stand?am Fenster stehen • bij het raam staanauf dieses Verbrechen steht (die) Todesstrafe • op dit misdrijf staat de doodstrafdie Mark steht bei 1,10 • de mark staat op 1,10die Entscheidung steht bei ihm • de beslissing ligt bij hemes steht bei euch • het hangt van jullie afim Stehen (essen) • (al) staande (eten)über jemandem stehen • (a) boven iemand staan; 〈als chef〉iemands chef zijn • 〈 (b) figuurlijk〉de meerdere van iemand zijn, iemand de baas zijnunter jemandem stehen • een lagere positie bekleden dan iemand, iemands ondergeschikte zijnzu jemandem stehen • aan iemands zijde staan2 ein stehendes Gewässer • een stilstaand waterzum Stehen bringen • tot staan brengenzum Stehen kommen • tot stilstand komen3 ich stehe dafür • ik sta ervoor inich stehe für nichts • ik sta nergens voor inzu seinen Taten stehen • achter zijn daden staan, de verantwoording voor zijn daden op zich nemenzu seinem Versprechen stehen • zijn belofte houden4 das Haus steht • het huis is klaar5 ich stehe auf dich • ik ben helemaal weg van jouII 〈overgankelijk werkwoord〉1 staan♦voorbeelden:1 einem Maler Modell stehen • voor een schilder poserenWache stehen • op wacht staan〈sport en spel〉 ein gestandener Sprung • een geslaagde sprongIII sich stehen 〈wederkerend werkwoord〉 〈informeel〉1 (geld) verdienen2 staan♦voorbeelden:1 er steht sich gut • hij is in goeden doener stand sich gut dabei • hij voer daar wel bijsich auf 5000 Mark monatlich stehen • 5000 mark in de maand verdienen2 sich mit jemandem gut stehen • op goede voet met iemand staan
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.